Jaar 1927 annexatie rollandslaan 67 gaat ook over naar Haarlem
Geschiedenis van de gemeente Bloemendaal
Bloemendaal bestond tot voor twee eeuwen geleden uit de ambachtsheerlijkheden Tetterode (Overveen), Aelbertsberg (Bloemendaal) en Vogelenzang. De naam Tetterode dateert al uit de 13de eeuw. Het suffix rode wijst op het rooien van het grote bos dat zich ooit uitstrekte op de duinrug tussen Den Haag en Santpoort uitstrekte. Ook andere rode-namen, zoals Brederode, Boekenrode, Iepenrode en Berkenrode stammen uit deze tijd. Wie of wat met Tette is bedoeld is onduidelijk. Aelbertsberg is waarschijnlijk genoemd naar Adalbert, een van de metgezellen van Willibrord, die in het begin van de 8ste eeuw hier bekeringswerk verrichtte. Omstreeks 1100 liet graaf Floris II er een slot bouwen. Hij en zijn vrouw waren grote vereerders van Adalbert. Vogelenzang ontleent zijn naam aan het jachtslot dat graaf Floris V hier liet bouwen.
Vanaf de 14de eeuw behoorden de drie dorpen toe aan de heren van Brederode, die van de grafelijkheid de bestuurs- en rechtsmacht over deze drie ambachten hadden gekregen en zich daarom heren van Tetterode, Aelbertsberg en Vogelenzang mochten noemen. In 1679 verviel de ‘heerlijkheid’ aan de Staten van Holland na het kinderloos overlijden van Wolfert, de laatste heer van Brederode. In 1722 kocht de stad Haarlem de drie ambachten. In 1795 werd na het uitbreken van de Bataafse revolutie het systeem van heerlijkheden afgeschaft en konden de inwoners van de drie dorpen voor het eerst vanuit hun midden hun eigen bestuurders kiezen. In diezelfde tijd werd de naam Aelbertsberg vervangen door Bloemendaal. De naam Overveen, door de Haarlemmers gegeven aan het dorp dat aan de andere kant lag van de smalle veenstrook, die de duinrug van Haarlem scheidde van die van Bloemendaal, was al geruime tijd ingeburgerd.
In 1514 verklaarde het dorpsbestuur van Tetterode en Aelbertsberg onder ede dat in beide dorpen slechts 81 huizen bewoond werden, er 9 vervallen bij lagen en 7 onlangs waren afgebroken. De meeste dorpelingen leefden van wat landbouw, veeteelt, het vervoeren van schelpen en het bleken. Zij leidden een hard bestaan, omdat de oogst voor een deel werd opgegeten door konijnen en ander wild of door het stuifzand werd bedekt. Tegen die konijnen viel niets te doen, omdat het beschermde dieren waren, bestemd voor de jacht door de Van Brederodes en hun adellijke vrienden.
Ruim een eeuw later telde de ambachtsheerlijkheid ongeveer 1160 inwoners en bijna 200 huizen. Deze forse stijging was voor een belangrijk deel het gevolg van de komst van duizenden kapitaalkrachtige ondernemers en geschoolde arbeiders uit Vlaanderen die na de inname van Antwerpen in 1585 door de Spanjaarden om economische en geloofsredenen hun land waren ontvlucht. Velen vestigden zich in Haarlem en brachten daar de linnen-, zijde- en damastindustrie tot ongekende bloei. Omstreeks 1640 gaf deze nijverheid aan zo’n 20.000 Haarlemmers werk. Ook Overveen en Bloemendaal sponnen garen bij de economische voorspoed van Haarlem door zich toe te leggen op het bleken van linnen en garens. In 1602 telden Bloemendaal en Overveen zo’n 33 blekerijen, waaronder enkele kleerblekerijen. In de 18de eeuw was het gedaan met de Gouden Eeuw in Haarlem en raakte de stad in versukkeling, hetgeen zijn weerslag had op de blekerij. Het aantal nam sterk af. Alleen de kleerblekers wisten het hoofd boven water te houden, omdat de Amsterdamse en Haarlemse welgestelde burgerij hun witgoed bij de Overveners en Bloemendalers blijven lieten wassen en bleken.
De ambachtsheerlijkheid had echter nog meer te bieden. In de 17de eeuw vestigden zich hier tal van gefortuneerde kooplieden, die hun geld wilden beleggen in grond en die in de zomermaanden de stad wensten te ontvluchten om te genieten van het buitenleven. Sommigen kochten een middeleeuwse versterkte woning of een boerenhofstede en lieten die verbouwen, anderen lieten een geheel nieuwe buitenplaats optrekken. Weilanden en duingronden werden aangekocht en vervolgens herschapen in tuinen in de voor die tijd heersende stijlen; eerst in geometrische vierkanten, later langgerekt en tenslotte in de zogeheten Engelse landschapstijl. Een lijst uit 1695 met alle eigenaren van buitenplaatsen in Bloemendaal, Overveen en Vogelenzang, geeft 36 namen. Voor de plaatselijke middenstanders en ambachtslieden betekende de jaarlijkse ‘trek’ in het voorjaar van de buitenplaatsbewoners handenvol werk. Bestellingen werden geplaatst, opdrachten gegeven en vrouwen en meisjes besteld als dienstboden.
Aan het einde van de 18de eeuw en tijdens de Franse tijd verloor het buitenleven aan glans door de economische malaise. Veel bezitters zagen zich genoodzaakt hun buitenplaats te verkopen of te laten slopen, hetgeen een negatieve uitwerking had op de plaatselijke bevolking. Alleen al tussen 1808 en 1811 daalde de beroepsbevolking van Tetterode van 248 tot 170. Enkele families, zoals Kops, Borski, Van Lennep en Barnaart, daarentegen profiteerden van de ellende en wisten juist in deze moeilijke tijden hun grondbezit enorm uit te breiden. Het verlies aan inkomsten als gevolg van de teloorgang van de blekerijen en de buitenplaatsen werd deels goedgemaakt door de opkomst van de bloembollencultuur in met name Overveen. In de eerste helft van de vorige eeuw kwam aan deze bloeiende bedrijfstak een einde, door onder andere de bouw van het tuindorp Ramplaan, de annexatie door Haarlem in 1927 van een deel van Overveen, de concurrentie van Hillegom en Lisse, de Eerste Wereldoorlog, waardoor de export stopte, en de crisisjaren. Van de 145 hectare bloembollenvelden die vroeger op Overveens grondgebied lagen, is dan ook nauwelijks iets meer over.
In 1915 werd in de Bloemendaalse gemeenteraad een voorstel behandeld voor de bouw van een wijk voor arbeiders en kleine middenstanders. Bloemendaal bestond in die tijd in feite uit twee totaal van elkaar gescheiden groepen: kleine middenstanders en handwerkslieden, die in de dorpskernen van Bloemendaal en Overveen woonden enerzijds en ‘Die op de hoogte’ anderzijds. Met ‘Die’ werden de bewoners aangeduid van de villaparken ten westen van de Bloemendaalseweg. Deze villawijken waren sinds 1880 gebouwd door diverse exploitatiemaatschappijen die verschillende buitenplaatsen hadden opgekocht, zoals Buiten Rijp, Duin en Dal en Hartenlust, en die vervolgens hadden verkaveld. De vraag naar deze kavels was groot, omdat dankzij de trein en de tram het gemakkelijk was geworden te ‘forensen’. Het voorstel om een woonwijk te bouwen voor eenvoudige lieden schoot bij menig raadslid in het verkeerde keelgat, omdat men bang was dat hierdoor Bloemendaal zijn landelijke en exclusieve karakter zou verliezen. Desondanks werd het voorstel aangenomen. Bij de Ramplaan, nog net op Bloemendaalse grond, maar op veilige afstand en buiten het zicht van ‘Die op de hoogte’, werd een wijk met 100 woningen voor ‘de gewone man’ gebouwd. Sindsdien zijn meer wijken voor de minder welgestelden gebouwd, zoals Veldlaan in Aerdenhout, Bloemdaal-Noord, Sterrebosch, Kinheimpark en het Oranjekwartier. Desondanks worden Bloemendaal en Aerdenhout in den lande voornamelijk geassocieerd met landelijkheid en exclusiviteit. De cijfers laten zien dat dit niet geheel onterecht is. De gemeente Bloemendaal telt thans zo’n 22.000 inwoners. Het gemiddelde inkomen ligt net boven de 22.000 euro. Veelzeggender is de gemiddelde WOZ-waarde. Die bedraagt 705.000 euro.
kijk hier open het PDF bestand alles over de Annexatie bloemendaal jaar 1927. http://pietvan…-web.pdf
e-mail print
Link naar Facebook:
https://www.facebook.com/permalink.php?story_fbid=610275299049999&id=351404698217684