Door Ria Ineke-Vos
TWEEDE HONGERTOCHT 1944.
Wij woonden in Haarlem en in overleg met onze ouders besloten mijn zuster Wil (21) en ik (17) in November nog eens naar 't Oosten van het land te gaan om te proberen of we weer 't een en ander aan eten konden opdoen.
Uit de Haarlemmermeer (aardappelen en tarwe) viel niets meer te halen en ook de tochten naar de Noord (kool-aardappelen) brachten niet veel meer op.
Voor mijn oudere broer Henk was het uitgesloten te gaan i.v.m. razzia's en mijn zuster Leni was de "houtkoningin", zij zorgde dat het noodkacheltje kon blijven branden om het beetje wat we nog hadden, zoals suikerbieten, water voor de surrogaat thee etc. te kunnen koken.
Vol goede moed gingen we met de fiets op pad, in lange broeken - gemaakt van oude broederstogen - met daaronder lange onderbroeken van onze vader en voorzien van diverse ruilmiddelen zoals o.a. klossen garen- naalden — (gewilde ruilobjecten) en door onze moeder gemaakte jongenspakjes uit opgescharrelde oude herenpakken, met de opdracht deze spullen alleen te ruilen tegen boter-vet en spek.
`t Liep allemaal voorspoedig en op de heenweg kwamen we bij 'n boer in Putten terecht waar we in de stal in 't hooi boven de koeien mochten slapen en de volgende dag de uit¬nodiging kregen om op de terugweg daar weer te komen slapen.
Via Harderwijk, kon men bij `n soepfabriek `n kop soep drinken waarvan door iedereen die en route was dankbaar gebruik gemaakt werd.
We gingers verder noordwaarts en kwamen in Staphorst-De Wijk-Koekange etc. waar onze ruillartikelen gretig aftrek vonden. Ook deden we nog vele kilo's rogge op en aan slaapplaatsen in 't hooi of in 'n bedstede hadden we geen gebrek..
Toen we weer naar 't Zuiden gingen, richting Putten, begaf een van de van Wil d'r stangen van d'r lastdrager het en kwam de last op d'r spartbord en wiel terecht en was ze genoodzaakt met een hand de bagage op te houden, wat enorm veel energie kostte. Er was nergens materiaal en hij kon niet gemaakt worden Dus toch maar doorgaan. 'n Gegeven moment zei Wil "ik kan met meer, ga even rusten (in `n dekkingsloch) maar ga jij vast vooruit anders komen er andere mensen en hebben wij geen slaapplaats". Ik ging alleen verder, het werd al donker en nergens brandde Licht wegens de verduisteringsvoorschriften i.v.m.luchtaanvallen.
De boerderij was tegenover bakkerij DE VIERSPRONG, dus leek het nogal gemakkelijk te vinden. Intussen was het pikkedonker geworden en er kwam maar geen eind aan de weg en ik zag de bakkerij maar niet. 't Liep al tegen achten en daarna mocht niemand zich meer op straat begeven op straffe neergeschoten te worden en ik had de boerderij nog steeds niet gevonden. Wat was ik bang, want wat is 17 jaar nu eigenlijk. 't Was overal stil en donker, maar eindelijk hoorde ik iemand op de weg. 't Bleek 'n landwachter te zijn (hulppolitie van de N.S.B.) en ik vroeg of hij bakkerij de VIERSPRONG wist.
"in welke plaats" vroeg de man. "in Putten" antwoordde ik. Wat bleek ik zat al 14 km. verder n.l. in Nijkerk. Wat nu? kon niet meer terug i.v.m. de sperrtijd.
"Ik zorg wel dat je ergens terecht komt" zei de man. Hij belde bij verschillende mensen aan, maar nergens was ik welkom. Logisch, ze dachten natuurlijk dat ik van dezelfde richting was.
"lk weet nog wat anders" en hij bracht me naar een met slagbomen afgezette buurt, waar allemaal Duitsers rondliepen. Ik was vreselijk bang, maar wat kon ik anders?
Hij belde aan bij 'n huis waar gelukkig `n Hollandse vrouw opendeed. Klappertandend van angst stond ik daar als 'n jong zielig vogeltje. Ik werd binnengelaten en werd verwend met met pap met suiker, brood met boter en vleeswaren. In de wijk, die geheel was afgesloten, waren Duitse soldaten ingekwartierd. Ik mocht daar 's nachts op de divan blijven slapen, maar de commandant moest me 's avonds nog wel zien. (Wilde natuurlijk weten wie er in huis was gehaald). 't Waren denk ik huizen uit ca. 1939 met kamer en suite en ik lag in voorkamer. Om `n uur of twaalf ging de kamerdeur open en met een lantaarn werd in mijn gezicht geschenen. "Es ist gut, gehen sie ruhig slafen". (Hij wilde natuurlijk controleren of er geen vrouw van lichte zeden was binnengehaald). Van slapen kwam natuurlijk niets door de angst en spanning. Want waar was mijn zus? Die zat natuurlijk ook in angst om mij.
De volgende morgen werd ik weer verwend met pap, melk en brood, kreeg zelfs ‘n pakje brood mee. De rogge die ik op `n voorlastdrager had en steeds weggleed, werd heel goed vastgebonden en met de best wensen werd ik uitgeleide gedaan.
Overdag en zonder angst ziet alles er heel anders uit en had ik het huis in Putten al gauw gevonden. Ik kon niets zeggen, alleen maar huilen toen ik mijn zus weer zag, die 's avonds met de dochter des huizes nog overal naar mij is gaan zoeken en vragen en ook geen oog had dichtgedaan.
Wij waren thuis fel anti-Duits, maar uit dit verslag blijkt toch wel, dat er in de oorlog ook wel goede Duitsers waren. Door de kapotte lastdrager was het vooral voor Wil een zeer zware tocht naar huis en al zouden we het net gehaald hebben om voor achten thuis te in, in Halfweg kon ze niet meer en gelukkig hebben we na lukraak ergens aangebeld te hebben, bij zeer aardige mensen kunnen slapen. Dat onze familie ons de volgende dag met open armen opving blij dat we weer heelhuids thuis waren gekomen, behoeft geen betoog.
Jaar: 1944
TWEEDE HONGERTOCHT 1944.
Wij woonden in Haarlem en in overleg met onze ouders besloten mijn zuster Wil (21) en ik (17) in November nog eens naar 't Oosten van het land te gaan om te proberen of we weer 't een en ander aan eten konden opdoen.
Uit de Haarlemmermeer (aardappelen en tarwe) viel niets meer te halen en ook de tochten naar de Noord (kool-aardappelen) brachten niet veel meer op.
Voor mijn oudere broer Henk was het uitgesloten te gaan i.v.m. razzia's en mijn zuster Leni was de "houtkoningin", zij zorgde dat het noodkacheltje kon blijven branden om het beetje wat we nog hadden, zoals suikerbieten, water voor de surrogaat thee etc. te kunnen koken.
Vol goede moed gingen we met de fiets op pad, in lange broeken - gemaakt van oude broederstogen - met daaronder lange onderbroeken van onze vader en voorzien van diverse ruilmiddelen zoals o.a. klossen garen- naalden — (gewilde ruilobjecten) en door onze moeder gemaakte jongenspakjes uit opgescharrelde oude herenpakken, met de opdracht deze spullen alleen te ruilen tegen boter-vet en spek.
`t Liep allemaal voorspoedig en op de heenweg kwamen we bij 'n boer in Putten terecht waar we in de stal in 't hooi boven de koeien mochten slapen en de volgende dag de uit¬nodiging kregen om op de terugweg daar weer te komen slapen.
Via Harderwijk, kon men bij `n soepfabriek `n kop soep drinken waarvan door iedereen die en route was dankbaar gebruik gemaakt werd.
We gingers verder noordwaarts en kwamen in Staphorst-De Wijk-Koekange etc. waar onze ruillartikelen gretig aftrek vonden. Ook deden we nog vele kilo's rogge op en aan slaapplaatsen in 't hooi of in 'n bedstede hadden we geen gebrek..
Toen we weer naar 't Zuiden gingen, richting Putten, begaf een van de van Wil d'r stangen van d'r lastdrager het en kwam de last op d'r spartbord en wiel terecht en was ze genoodzaakt met een hand de bagage op te houden, wat enorm veel energie kostte. Er was nergens materiaal en hij kon niet gemaakt worden Dus toch maar doorgaan. 'n Gegeven moment zei Wil "ik kan met meer, ga even rusten (in `n dekkingsloch) maar ga jij vast vooruit anders komen er andere mensen en hebben wij geen slaapplaats". Ik ging alleen verder, het werd al donker en nergens brandde Licht wegens de verduisteringsvoorschriften i.v.m.luchtaanvallen.
De boerderij was tegenover bakkerij DE VIERSPRONG, dus leek het nogal gemakkelijk te vinden. Intussen was het pikkedonker geworden en er kwam maar geen eind aan de weg en ik zag de bakkerij maar niet. 't Liep al tegen achten en daarna mocht niemand zich meer op straat begeven op straffe neergeschoten te worden en ik had de boerderij nog steeds niet gevonden. Wat was ik bang, want wat is 17 jaar nu eigenlijk. 't Was overal stil en donker, maar eindelijk hoorde ik iemand op de weg. 't Bleek 'n landwachter te zijn (hulppolitie van de N.S.B.) en ik vroeg of hij bakkerij de VIERSPRONG wist.
"in welke plaats" vroeg de man. "in Putten" antwoordde ik. Wat bleek ik zat al 14 km. verder n.l. in Nijkerk. Wat nu? kon niet meer terug i.v.m. de sperrtijd.
"Ik zorg wel dat je ergens terecht komt" zei de man. Hij belde bij verschillende mensen aan, maar nergens was ik welkom. Logisch, ze dachten natuurlijk dat ik van dezelfde richting was.
"lk weet nog wat anders" en hij bracht me naar een met slagbomen afgezette buurt, waar allemaal Duitsers rondliepen. Ik was vreselijk bang, maar wat kon ik anders?
Hij belde aan bij 'n huis waar gelukkig `n Hollandse vrouw opendeed. Klappertandend van angst stond ik daar als 'n jong zielig vogeltje. Ik werd binnengelaten en werd verwend met met pap met suiker, brood met boter en vleeswaren. In de wijk, die geheel was afgesloten, waren Duitse soldaten ingekwartierd. Ik mocht daar 's nachts op de divan blijven slapen, maar de commandant moest me 's avonds nog wel zien. (Wilde natuurlijk weten wie er in huis was gehaald). 't Waren denk ik huizen uit ca. 1939 met kamer en suite en ik lag in voorkamer. Om `n uur of twaalf ging de kamerdeur open en met een lantaarn werd in mijn gezicht geschenen. "Es ist gut, gehen sie ruhig slafen". (Hij wilde natuurlijk controleren of er geen vrouw van lichte zeden was binnengehaald). Van slapen kwam natuurlijk niets door de angst en spanning. Want waar was mijn zus? Die zat natuurlijk ook in angst om mij.
De volgende morgen werd ik weer verwend met pap, melk en brood, kreeg zelfs ‘n pakje brood mee. De rogge die ik op `n voorlastdrager had en steeds weggleed, werd heel goed vastgebonden en met de best wensen werd ik uitgeleide gedaan.
Overdag en zonder angst ziet alles er heel anders uit en had ik het huis in Putten al gauw gevonden. Ik kon niets zeggen, alleen maar huilen toen ik mijn zus weer zag, die 's avonds met de dochter des huizes nog overal naar mij is gaan zoeken en vragen en ook geen oog had dichtgedaan.
Wij waren thuis fel anti-Duits, maar uit dit verslag blijkt toch wel, dat er in de oorlog ook wel goede Duitsers waren. Door de kapotte lastdrager was het vooral voor Wil een zeer zware tocht naar huis en al zouden we het net gehaald hebben om voor achten thuis te in, in Halfweg kon ze niet meer en gelukkig hebben we na lukraak ergens aangebeld te hebben, bij zeer aardige mensen kunnen slapen. Dat onze familie ons de volgende dag met open armen opving blij dat we weer heelhuids thuis waren gekomen, behoeft geen betoog.
Jaar: 1944
Boeiend verhaal. Zelf woonde ik met ouders en zusje in de Pieterstraat tot 1946. Bij de bevrijding was ik 9 jaar. Heb enkele malen met een kinderwagen zonder goede wieltjes en een vriendje hout gehaald in IJmuiden en dat tijdens de hongerwinter, niet voor te stellen